Binnen zonder afspraak
Hier delen wij regelmatig de laatste nieuwsberichten over de ontwikkelingen in de administratie.
U ontvangt betalingskorting voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting
Januari 2021
Krijgt u een voorlopige aanslag 2021 die u moet betalen? En doet u dat in 1 keer, vóór de 1e betaaldatum? Dan krijgt u betalingskorting.
Lees meer
Het rentepercentage van de betalingskorting is vanaf 23 maart 2020 tot en met 31 december 2021 verlaagd van 4 naar 0,01. Dit komt
doordat het is gekoppeld aan het rentepercentage van de invorderingsrente.
Dat is wettelijk zo geregeld. En het kabinet heeft vanwege de coronacrisis het rentepercentage van de invorderingsrente tijdelijk verlaagd naar 0,01.
U kunt bezwaar maken tegen het bedrag van de betalingskorting die u krijgt.
Maar als u bezwaar maakt omdat wij rekenen met het percentage van 0,01, zal uw
bezwaar worden afgewezen.
Voorlopige aanslag 2021
Januari 2021
Hebt u uw voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2021 ontvangen? Controleer deze dan goed want deze aanslag is gebaseerd op uw bij de Belastingdienst bekende gegevens. Die kunnen nogal afwijken van uw huidige situatie.
Lees meer
Invloed corona
De coronacrisis kan ervoor hebben gezorgd dat uw inkomen nu fors afwijkt van vorige jaren. Een lagere winst vanwege corona is voor veel ondernemers ook voor het komende jaar niet ondenkbaar. U kunt dan uw voorlopige aanslag voor 2021 lager laten vaststellen.
Overige wijzigingen
Behalve door corona, kan uw inkomen in 2021 natuurlijk ook door andere oorzaken afwijken van eerdere jaren. Wellicht hebt u uw bedrijf onlangs flink uitgebreid of juist ingekrompen.
Daarnaast kunnen ook aftrekposten veranderen, bijvoorbeeld als u dit jaar uw hypotheek
hebt overgesloten tegen een lagere rente. De aftrek van hypotheekrente is dan lager, zodat u uw voorlopige aanslag hoger moet laten vaststellen.
Zelf wijzigen
Het wijzigen van uw voorlopige aanslag is makkelijk zelf te doen via de site van de Belastingdienst. Maak een reële schatting van uw te verwachten inkomen in 2021, zodat u aan het eind van volgend jaar niet al te veel hoeft
bij te betalen of terugkrijgt.
Geringe korting
Ook dit jaar kunt u er weer voor kiezen uw voorlopige aanslag ineens te betalen. De korting die u dan krijgt is gebaseerd op een rente van slechts 0,01%.
Wijziging werkkostenregeling 2021
Januari 2021
Per 1 januari 2021 gaat de vrije ruimte binnen de WKR naar 1,7% over de eerste € 400.000,- van de loonsom. Over het meerdere van uw loonsom wordt de vrije ruimte 1,18%. In 2020 was naar aanleiding van de coronacrisis de vrije ruimte (eenmalig) verhoogd naar 3% over de eerste € 400.000,- van de loonsom.
Gebruikelijk loon DGA 2021
Januari 2021
Het gebruikelijk loon voor de DGA stijgt in 2021 naar € 47.000,-. In 2020 was dit nog € 46.000,-. De regeling voor gebruikelijk loon
geldt voor iedereen die een aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap en ook werk verricht voor diezelfde onderneming. Zij moeten in de loonaangifte een
salaris opnemen dat 'gebruikelijk' is voor de werkzaamheden. Voor 2021 geldt dus als richtlijn een salaris van € 47.000,-.
Baangerelateerde Investeringskorting (BIK)
Januari 2021
Het kabinet stimuleert bedrijven om investeringen te doen met een nieuwe investeringskorting, de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK).
Lees meer
Deze tijdelijke regeling zorgt ervoor dat
bedrijven ook in deze roerige tijden blijven investeren in bijvoorbeeld nieuwe
machines. De regeling geldt voor nieuwe investeringen die vanaf 1 januari 2021
tot uiterlijk 31 december 2022 worden gedaan. Bij grote investeringen in een jaar is de korting tot € 5 miljoen 3,9%, daarboven 1,8%. Bedrijven kunnen de investeringskorting verrekenen met de af te dragen loonheffing.
Let op!
Vanwege de verrekening met de loonheffing is de BIK alleen interessant voor bedrijven met personeel. Het is niet toegestaan een investering – waarvoor de BIK wordt verkregen – aan een derde ter beschikking te stellen. Het maakt
niet uit of deze derde een Nederlands of buitenlands bedrijf is.
Let op!
Het is nog niet zeker of ook een fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting de BIK kan aanvragen. Eerst moet er groen licht komen van de Europese Commissie of dit onderdeel van de BIK geoorloofde steun is.
Investeringen 2021
Januari 2021
Ondernemers die investeren, krijgen dit jaar meer investeringsaftrek. Dit komt door aanpassingen aan de inflatie en de verhoging
van de energie-investeringsaftrek. Ook is er een nieuwe investeringsfaciliteit, de baangerelateerde investeringskorting (BIK).
Lees meer
Aanpassing aan inflatie
De aanpassing aan de inflatie betekent dat het maximum van de investeringsaftrek voor kleinschalige investeringen, de KIA, stijgt naar € 16.568,-. Dit maximum bereikt men als in 2021 wordt geïnvesteerd voor een bedrag
tussen € 59.171,- en € 109.574,-.
Let op!
Men heeft pas recht op de KIA als er in 2021 voor meer dan € 2.400,- wordt geïnvesteerd.
Verbetering EIA
De investeringsaftrek voor energiezuinige investeringen gaat dit jaar licht omhoog. Voor energiezuinige investeringen die op de zogenaamde Energielijst voor 2021 voorkomen, krijgt men een energie-investeringsaftrek (EIA) van 45,5%, tegen 45% vorig jaar. Daarnaast wordt het maximum aan investeringen waarvoor de EIA verkregen kan worden, verhoogd van € 124 miljoen naar € 126 miljoen.
MIA en Vamil ongewijzigd
De percentages van de milieu-investeringsaftrek (MIA) blijven ongewijzigd. Afhankelijk van het bedrijfsmiddel levert een investering 36%, 27% dan wel 13,5% aan MIA op. Alleen investeringen die op de Milieulijst voor 2021 staan, komen voor de MIA in aanmerking. Ook de Vamil blijft ongewijzigd.
Met de Vamil kunt u tot 75% van sommige investeringen op de Milieulijst willekeurig afschrijven. Dit biedt u een rente- en liquiditeitsvoordeel.
Baangerelateerde Investeringskorting (BIK)
Dit jaar hebben ondernemers met personeel in dienst recht op een extra investeringsfaciliteit, de BIK. De BIK komt niet in aftrek op de winst, maar via de BIK kan 3,9% van het investeringsbedrag tot € 5 miljoen worden verrekenend met de loonheffing. Bij een hoger investeringsbedrag is over het meerdere 1,8% te verrekenen.
Schenkingen 2021
Januari 2021
Met een nieuw jaar is er ook weer een nieuwe schenkvrijstelling. Deze is vanwege corona extra met € 1000,- verhoogd ten opzichte van vorig jaar.
Lees meer
Schenkvrijstelling
De schenkbelasting kent een jaarlijkse vrijstelling die ouders gebruiken om te schenken aan hun kinderen. Op die manier wordt gedurende het leven al een deel van het vermogen belastingvrij overgeheveld naar de kinderen.
Extra verhoging vanwege corona
Vanwege de coronacrisis is de jaarlijkse schenkvrijstelling extra verhoogd met € 1.000,-. Dat geldt zowel voor de jaarlijkse vrijstelling voor kinderen als voor derden. In 2022 wordt de schenkvrijstelling weer met € 1.000,- verlaagd.
Vrijstelling voor kinderen
De vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kinderen bedraagt in 2021 € 6.604,-. De vrijstelling voor schenkingen aan derden, zoals aan kleinkinderen, bedraagt in 2021 € 3.244,-.
Overige vrijstellingen
De schenkbelasting kent naast de jaarlijkse vrijstellingen nog enkele vrijstellingen. Zo kunt u eenmalig aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar belastingvrij € 26.881,- schenken. In plaats daarvan kunt u ook, onder voorwaarden, voor een dure studie eenmalig € 55.996,- of voor een eigen woning € 105.302,- schenken.
Let op!
De vrijstelling voor een eigen woning van € 105.302,- geldt ook voor schenkingen
aan derden.
Verliesverrekening 2021
Januari 2021
Hebt of verwacht u verrekenbare verliezen in de vennootschapsbelasting? Bekijk dan tijdig de gevolgen van de gewijzigde verliesverrekeningsregels. De regels worden verruimd, maar ook beperkt.
Lees meer
In hoofdlijnen
Zo zijn verliezen straks in tijd onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. Tegelijkertijd worden verliezen in omvang beperkt verrekenbaar: volledige verliesverrekening is straks slechts mogelijk tot een bedrag van € 1 miljoen.
Waarom?
Het doel van de wijzigingen is om te voorkomen dat bedrijven met winstgevende activiteiten jaren achtereen geen vennootschapsbelasting (vpb) betalen. De wijzigingen moeten leiden tot een meer geleidelijke verliesverrekening en daarmee stabielere belastinginkomsten.
Verruiming verliesverrekeningsregels vennootschapsbelasting
Momenteel geldt voor de achterwaartse verliesverrekening een termijn van één jaar en voor voorwaartse verliesverrekening een termijn van zes jaar. Dat verliezen vanaf 1 januari 2022 in de tijd onbeperkt voorwaarts verrekenbaar
zullen zijn, is een verruiming van de huidige regels.
Beperking verliesverrekeningsregels vennootschapsbelasting
Onder de huidige regels zijn verliezen in omvang onbeperkt verrekenbaar. Daardoor is het bij voldoende verliezen mogelijk om winsten tot nihil te verminderen en daardoor geen vennootschapsbelasting te betalen. Deze praktijken wil het kabinet voorkomen. Daarom zijn verrekenbare verliezen in een jaar tot
een bedrag van € 1 miljoen volledig verrekenbaar met de winst. Boven € 1 miljoen is het verlies slechts verrekenbaar met 50% van de resterende belastbare winst van dat jaar. Op die manier is ondanks de aanwezigheid van
compensabele verliezen vennootschapsbelasting verschuldigd. Deze voorgestelde beperking is ook van toepassing op de ongewijzigde achterwaartse verliesverrekening van één jaar. Een verlies dat door de voorgestelde beperking
in een jaar niet volledig voorwaarts of achterwaarts verrekenbaar is, kan in een volgend jaar met inachtneming van dezelfde
beperking worden verrekend.
Let op!
Er is geen overgangsrecht. De wijzigingen zijn van toepassing op verliezen die stammen uit boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013. Verliezen uit boekjaren die zijn aangevangen voor die datum zijn – conform de huidige regels – tot 31 december 2021 verrekenbaar. Daarna verdampen ze.
Tip!
Zijn er mogelijkheden om in 2021 bestaande verliezen te verrekenen? Maak daar dan gebruik van!
Tip!
Per 1 januari 2019 is de houdsterverliesregeling afgeschaft. Er geldt een overgangsregeling. De wijzigingen gaan ook gelden voor houdster- en
financieringsverliezen die onder deze regeling vallen. Ook deze verliezen zijn dus tot een bedrag van € 1 miljoen volledig en daarboven slechts tot een bedrag van 50% van de belastbare houdster- of financieringswinst verrekenbaar. Daarbij blijft de regel gelden dat deze slechts verrekenbaar zijn met houdster- of
financieringswinsten.
Let op!
De wijzigingen maken dat de omvang van de latente belastingvordering moeilijker is in te schatten. Enerzijds leidt de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening tot een hogere latente belastingvordering. Anderzijds leidt
de beperking van de omvang van het verrekenbare verlies tot een lagere latente
belastingvordering. Daarbij betekent een onbeperkte voorwaartse verliesverrekening dat voor een inschatting van de winstverwachting verder in de toekomst moet worden gekeken.
Kunt u een vaccinatie van een werknemer eisen?
Januari 2021
Kunt u een werknemer verplichten zich te laten inenten? Mag de sollicitant in een sollicitatiegesprek gevraagd worden of hij zich heeft laten inenten? Mag
u een vaccinatieverplichting in de functie-eis opnemen? Is het antwoord op die laatste vraag anders voor zorgpersoneel?
Lees meer
Deze vragen komen op nu het ernaar uitziet dat in 2021 wordt begonnen met een grootschalige inentingsactie. Bij die inentingsactie zal een
prioritering worden aangebracht.
Verplichting inenten werknemer?
Kunt u een werknemer verplichten zich te laten
inenten? Nee, is het antwoord. Een werknemer heeft het recht op lichamelijke integriteit. Dit is in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat het aan de werknemer is om zich al dan niet te laten inenten. Het inenten gebeurt op basis van vrijwilligheid.
Loondoorbetaling?
Een werkgever kan de werknemers dus niet verplichten zich te laten inenten. De werkgever heeft weliswaar een zorgplicht waar het
gaat om de veiligheid en de gezondheid van de werknemer en de arbeidsomstandigheden, maar deze zorgplicht gaat niet zover dat hij kan
afdwingen dat de werknemer zich laat vaccineren. Ook is het niet toegestaan de
werknemer onder druk te zetten om zich te laten vaccineren. Het betreft hier immers een gegeven over de gezondheid dat is onderworpen aan de
privacywetgeving.
Let op!
Wordt een niet-ingeënte medewerker ziek, dan geldt dat de werkgever verplicht is ook in die situatie het loon door te betalen.
Sollicitatie
Tijdens een sollicitatiegesprek mag evenmin worden gevraagd of een werknemer zich heeft laten inenten of van plan is zich te laten
inenten. Ook dit betreft immers een gezondheidsgegeven. Een gezondheidsgegeven
is een bijzonder persoonsgegeven waarvoor een verbod op het verwerken van die gegevens geldt, tenzij er sprake is van een wettelijke uitzonderingssituatie. Uitdrukkelijke toestemming van de werknemer volstaat niet, omdat er – gelet op de afhankelijkheidsrelatie –vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de vrijwilligheid van de gegeven toestemming.
Vaccinatieverplichting als functie-eis
Een vaccinatieverplichting opnemen als functie-eis kanalleen als er sprake is van een legitiem doel en de middelen om dat doel te bereiken, passend en noodzakelijk zijn. Er wordt daardoor immers onderscheid aangebracht tussen wel en niet-ingeënt personeel. Zoals aangegeven, gelden het beginsel van lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht. Een vaccinatieverplichting opnemen in een functie-eis is geen legitiem doel.
Vaccinatie essentieel bij sollicitant zorgmedewerker?
Is een vaccinatie cruciaal om het werk veilig te
kunnen uitvoeren, zoals bij een sollicitant zorgmedewerker, dan kan de
werkgever verlangen dat de sollicitant een medische keuring ondergaat. De bedrijfsarts mag navragen of de kandidaat gevaccineerd
is; dit op basis van de Wet op de Medische Keuringen. Vervolgens laat de bedrijfsarts weten
of de kandidaat wel of niet geschikt is voor de functie. De reden wordt dan niet meegedeeld.
Vaccinatie bij zorgmedewerkers in dienst
Kan een werkgever wel bij zorgmedewerkers in vaste dienst een vaccinatie verplichten? Dat is erg lastig te beantwoorden, omdat alles rondom corona nieuw is en er geen jurisprudentie over is. Uit de jurisprudentie uit het verleden volgt wel dat er vaak door de rechter in dergelijke gevallen een belangenafweging plaatsvindt tussen het individuele en het collectieve geval.
Mondkapje verplicht stellen?
Januari 2021
Kunt u als werkgever, om te voldoen aan uw zorgplicht, het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht stellen? En wie betaalt dat dan? En wat als
een werknemer geen mondkapje wil dragen?
Lees meer
Als werkgever hebt u een wettelijke zorgplicht. Dat houdt in dat u moet zorgen voor een veilige werkomgeving voor de medewerkers. Ook bent u op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht een arbeidsomstandighedenbeleid te
voeren en daarin aandacht te besteden aan de risico’s op de werkvloer. Het basisdocument hiervoor is de Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E). Ook daarin moet aandacht worden geschonken aan de maatregelen in verband met corona.
Voldoen aan de zorgplicht
Om te voldoen aan de zorgplicht, kunt u het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht stellen. De werkgever heeft immers ook een instructierecht. Dit instructierecht houdt in dat de werkgever aanwijzingen kan
geven over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de arbeid moet worden verricht. Wel geldt dat het moet gaan om redelijke voorschriften. Als het
bijvoorbeeld niet mogelijk is op de werkvloer genoeg afstand te houden, zoals in een supermarkt met smalle gangpaden, dan kan het redelijk zijn een mondkapje verplicht te stellen.
Wie betaalt het mondkapje?
Als u het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht stelt, moet u mondkapjes beschikbaar stellen of de mogelijkheid bieden om de kosten te declareren. Ook moet u duidelijke instructies geven over het gebruik ervan.
Als een werknemer geen mondkapje wil
dragen?
Geeft de werknemer geen gehoor aan het verzoek van u om mondkapjes te dragen op de werkvloer, dan kunt u hem naar huis sturen om
daar te gaan werken. Betreft het een werknemer die vanwege de aard van zijn werkzaamheden niet kan thuiswerken, dan kan het gedrag van de werknemer aanleiding vormen voor u om en disciplinaire maatregel op te leggen, zoals een
waarschuwing of het stoppen van de loonbetaling. Dit is uiteraard een uiterste
middel. Het blijft altijd van belang om met elkaar in gesprek te gaan.
Medische belemmeringen voor het dragen
Er zijn werknemers die om gezondheidsredenen geen (of niet langdurig) een mondkapje kunnen dragen. In dit verband kan worden gedacht
aan mensen met luchtwegklachten, zoals astma of COPD. Ook kunnen werknemers in paniek raken als gevolg van het dragen van een mondkapje. Door mondkapjes op het werk
te verplichten, zijn deze werknemers feitelijk niet meer geschikt voor het eigen werk. Het invoeren van een mondkapjesplicht betreft daarom maatwerk.
Instemmingsrecht or / pvt
Aangezien het verplicht stellen van mondkapjes op de werkvloer betrekking heeft op de arbeidsomstandigheden, geldt er een instemmingsrecht voor de ondernemingsraad (or) of de personeelsvertegenwoordiging (pvt). Zonder instemming van de or of pvt zal het
lastig zijn een mondkapjesverplichting in te voeren.
NOW 3.0
Januari 2021
De NOW-regeling is bedoeld voor werkgevers die als gevolg van het coronavirus kampen met een substantieel omzetverlies (ten minste 20% en per april 2021 ten minste 30%). Werkgevers kunnen bij het UWV een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in de loonkosten, en hiervoor een voorschot ontvangen. Daarmee kunnen zij werknemers met een vast en met een flexibel contract doorbetalen.
U kunt voor de aanvraag voor het tweede tijdvak terecht van 15 februari tot en met 14 maart 2021.
Uitstel van betaling 36 maanden in verband met Corona
Januari 2021
In de situatie waarin een ondernemer verlengd uitstel (tot en met 31 december 2020) heeft gekregen, worden de volgende aanslagen/belastingschulden
meegenomen in de betalingsregeling van 36 maanden:
Lees meer
- Pre-coronaschulden;
- Belastingschulden waarvoor de (uiterlijke)
betaalverplichting is gelegen in de periode van
12 maart tot en met 31 december 2020.
Voor aanslagen IB of Vpb betekent dit dat deze zullen worden opgenomen in de betalingsregeling van 36 maanden als de uiterlijke betaaltermijn van de aanslag ligt tussen 12 maart en 31 december 2020.
Voor OB en LH betekent het voorgaande dat als de termijn van voldoening of afdracht afloopt in de periode van 12 maart 2020 tot en met 31 december 2020, de naar aanleiding van de ingediende aangifte opgelegde naheffingsaanslag meegaat in de betalingsregeling van 36 maanden. De laatste naheffingsaanslag die mee kan worden genomen in de betalingsregeling is dus de naheffingsaanslag die (in 2021) zal worden opgelegd over het tijdvak november/3e kwartaal/12e 13-wekenperiode 2020.
Voorraadvergoeding en Tozo
Januari 2021
Lees meer
Omvang voorraadvergoeding
Winkeliers die door de lockdown verplicht gesloten zijn en hierdoor met een onverkoopbare voorraad zitten opgescheept, krijgen hiervoor compensatie. Voorwaarde is dat er een minimaal omzetverlies van 30% moet zijn. De minimale compensatie bedraagt
2,8% van het omzetverlies. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 20.160,-.
De tegemoetkoming is onbelast voor de
winstbelasting, komt bovenop de TVL en wordt vanaf half januari 2021 uitbetaald.
Uitstel aflossen Tozo-leningen
Ondernemers die in het kader van de Tozo een lening hebben afgesloten voor bedrijfskapitaal, hoeven die pas vanaf 1 juli 2021 af te lossen. Dit is zes maanden later dan oorspronkelijk gepland. In die zes maanden wordt ook geen
rente opgebouwd. Daarnaast wordt de aflossingstermijn met een half jaar
verlengd naar 3,5 jaar.
Overzicht belastingschulden
Januari 2021
Vanwege de coronacrisis hebben ondernemers de mogelijkheid om uitstel van betaling van belastingschulden aan te vragen tot 1 april 2021. Uitstel is al sinds het begin van de coronacrisis in maart van 2020 mogelijk, reden waarom de mogelijkheden worden verruimd om een overzicht van deze schulden op te vragen.
Lees meer
Belastingtelefoon en helpdesk
Een overzicht van belastingschulden kon al worden verkregen via de Belastingtelefoon en via de Helpdesk voor intermediairs. Via deze kanalen heeft een ondernemer het overzicht binnen twee dagen in huis via zijn Berichtenbox.
Extra mogelijkheden
De Belastingdienst heeft vanwege de coronacrisis ook een tweetal andere mogelijkheden opengesteld. Dit betreft een speciaal telefoonnummer (0800-0230107) en een speciaal e-mailadres (schuldoverzicht_bijzonder_uitstel@belastingdienst.nl). Het telefoonnummer is 24/7 bereikbaar. Het e-mailadres is bedoeld voor adviseurs
die voor meerdere cliënten tegelijk een overzicht willen opvragen. Deze overzichten ontvangt men binnen tien dagen per gewone post.
Extra Coronasteun voor zwaarst getroffen sectoren
Januari 2021
Vanwege de aanhoudende coronacrisis is er vanuit het kabinet opnieuw extra financiële steun beschikbaar gesteld voor de zwaarst getroffen bedrijven. De
maatregelen borduren voort op de al bestaande steunpakketten, maar bevatten ook nieuwe regelingen.
Lees meer
NOW niet verminderd
Bedrijven met een aanzienlijk verlies aan omzet
blijven dezelfde steun voor loonkosten ontvangen als nu het geval is. Dit betekent dat het minimale percentage aan omzetverlies gehandhaafd blijft op 20% en dat van de loonkosten maximaal 80% wordt vergoed. De voorgenomen aanscherping van deze voorwaarden is daarmee van de baan.
Verbetering TVL
De TVL-regeling die voorziet in een tegemoetkoming voor vaste lasten, wordt verbeterd. Daardoor krijgen bedrijven met grote
omzetverliezen, zoals de horeca, meer steun. Dit wordt vormgegeven door het ondersteuningspercentage geleidelijk te laten toenemen: van 50% ondersteuning bij 30% omzetverlies, tot maximaal 70% bij 100% omzetverlies.
Let op!
De verbetering geldt met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2020.
Soepeler voorwaarden evenementenbranche
verlengd
De versoepeling van de voorwaarden inzake de TVL voor de evenementenbranche via de 'seizoensmodule' wordt ook in het eerste
kwartaal van 2021 voortgezet. De seizoensmodule is bedoeld voor bedrijven die
wel in aanmerking zijn gekomen voor de TVL 1.0 en deze toegekend hebben gekregen, maar niet in aanmerking komen voor de TVL in het vierde kwartaal van 2020 vanwege een te lage referentieomzet in het vierde kwartaal van 2019.
Ook verlenging uitstel van belastingbetaling
Ondernemers met betalingsmoeilijkheden vanwege corona, kunnen langer uitstel van betaling van belastingschulden aanvragen. Het uitstel zou op 1 januari 2021 aflopen, maar is verlengd tot 1 april 2021. Opgebouwde
schulden moeten vanaf 1 juli 2021 in 36 maanden worden afgelost.
Overige maatregelen
- Er komt een nieuwe steunmaatregel, de TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten). De TONK is bedoeld voor gevallen waarin vanwege corona betalingsmoeilijkheden
ontstaan en de bestaande ondersteuningsmaatregelen tekortschieten. De TONK geldt ook voor zelfstandigen en wordt uitgevoerd door de gemeenten.
- De tegemoetkoming voor de horeca inzake voorraad- en aanpassingskosten blijft onbelast voor de winstbelasting.
- Het recht op hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters bij een hypotheek-betaalpauze wordt verlengd tot 1 april 2021.
De Hoge Raad legt het begrip "rentedragend" nader uit
December 2019
De Hoge Raad oordeelt dat met “rentedragend geworden” in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 niet wordt gedoeld op de
situatie waarin wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd.
Lees meer
De heer X volgt een opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie. In 2008 wordt hij eervol ontslagen. X vecht het ontslag met
succes aan en ontvangt in 2014 met terugwerkende kracht salaris met wettelijke rente. Op het totaal van € 196.377 is
€ 62.067 loonheffing ingehouden. Bij de berekening hiervan is uitgegaan van afzonderlijke maandsalarissen. In geschil is de IB-aanslag over 2014 waarbij € 30.818 moet worden bijbetaald. X stelt dat recht bestaat op wettelijke rente over het achterstallige salaris, zodat het salaris rentedragend is geworden en dus fiscaal ook reeds vanaf 2009 is genoten. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden impliceert het verschuldigd worden van wettelijke rente geen “rentedragend worden” van het salaris. De nabetaling is dus terecht pas belast in 2014.
De Hoge Raad oordeelt dat met ‘rentedragend geworden’ in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 niet wordt gedoeld op de situatie waarin
wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd.
Een vordering wordt pas rentedragend als deze liquide is en blijft uitstaan onder het genot van rente voor de gerechtigde tot die vordering. Het loon wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend is geworden of vorderbaar en inbaar is geworden. Het beroep van X is dus ongegrond.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Box 3-heffing 2015 in strijd met Europees recht
December 2019
Spaarders kregen in 2015 zo weinig voor hun geld, dat de box 3-heffing in dat jaar in strijd is met het Europees recht. Daarmee groeit de druk op de
Staat om een compensatie uit te keren. Dat schrijft De Telegraaf op basis van een uitspraak van het gerechtshof in Den Haag.
Lees meer
Wie in 2015 veilig zijn vermogen weg wilde zetten, kon daar maar 1,03 procent rendement over krijgen. Dat is minder dan de 1,2 procent belasting die over vermogen betaald moest worden, de box 3-heffing. En daarmee is die belasting in strijd met de Europese rechten voor de mens.
Het is volgens de krant de eerste uitspraak over box 3-heffing sinds de Hoge Raad voor de zomer een oordeel velde over die belasting in de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad vond de box 3-heffing ook al te zwaar, maar niet zo zwaar dat die in strijd was met het Europees recht. Daar zou pas sprake van zijn als iemand die zijn geld veilig weg wilde zetten, niet meer 1,2 procent rendement daarover kon halen.
Deze uitspraak betekent niet automatisch dat spaarders moeten worden gecompenseerd voor de belasting die zij te veel betaald hebben. Volgens fiscalist Cor Overduin, die deze zaak namens een gedupeerde spaarder aanspande, sterkt deze uitspraak spaarders wel in hun vraag om compensatie. Het gaat om drie miljoen mensen die belasting betalen in box 3 waarin spaargeld en beleggingen aan bod komen. Een rekensom van Overduin komt uit op een bedrag van ongeveer 2,6 miljard euro dat de staat zou moeten compenseren over 2015 en 2016.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
De Hoge Raad legt het begrip "rentedragend" nader uit
December 2019
De Hoge Raad oordeelt dat met “rentedragend geworden” in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 niet wordt gedoeld op de
situatie waarin wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd.
Lees meer
De heer X volgt een opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie. In 2008 wordt hij eervol ontslagen. X vecht het ontslag met
succes aan en ontvangt in 2014 met terugwerkende kracht salaris met wettelijke rente. Op het totaal van € 196.377 is
€ 62.067 loonheffing ingehouden. Bij de berekening hiervan is uitgegaan van afzonderlijke maandsalarissen. In geschil is de IB-aanslag over 2014 waarbij € 30.818 moet worden bijbetaald. X stelt dat recht bestaat op wettelijke rente over het achterstallige salaris, zodat het salaris rentedragend is geworden en dus fiscaal ook reeds vanaf 2009 is genoten. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden impliceert het verschuldigd worden van wettelijke rente geen “rentedragend worden” van het salaris. De nabetaling is dus terecht pas belast in 2014.
De Hoge Raad oordeelt dat met ‘rentedragend geworden’ in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 niet wordt gedoeld op de situatie waarin
wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd.
Een vordering wordt pas rentedragend als deze liquide is en blijft uitstaan onder het genot van rente voor de gerechtigde tot die vordering. Het loon wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend is geworden of vorderbaar en inbaar is geworden. Het beroep van X is dus ongegrond.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB)
November 2019
De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) is een feit: de Eerste Kamer heeft de WAB aangenomen. Met de wet worden enkele nadelige effecten en niet behaalde doelen van de WWZ gerepareerd. Zo worden onderdelen uit de regeling voor de transitievergoeding, de ketenregeling en de WW-premie opnieuw aangepast. De nieuwe wet zal (met uitzondering van het pensioen van payrollmedewerkers) op 1 januari 2020 in werking treden. We zetten de belangrijkste maatregelen voor op een rij.
Lees meer
verruiming ketenregeling
De ketenregeling uit de huidige Wet Werk en Zekerheid (WWZ) regelt dat werkgevers niet onbeperkt tijdelijke arbeidsovereenkomsten met hun werknemers mogen afsluiten. Zo mag een werkgever maximaal 3 tijdelijke (opeenvolgende) contracten sluiten in een periode van maximaal 2 jaar. Daarna ontstaat automatisch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een keten van contracten wordt pas doorbroken als er een periode van meer dan 6 maanden tussen zit. Deze periode van 6 maanden kan bij cao worden verkort naar 3 maanden. Voorwaarde hierbij is dat het gaat om in de cao aangewezen functies die vanwege klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van maximaal negen maanden kunnen worden uitgeoefend (meestal aangeduid als seizoenswerk).
Met de invoering van de WAB:
• wordt de periode waarna elkaar opvolgende tijdelijke contracten overgaan in een contract voor onbepaalde tijd (weer) verruimd van 2 naar 3 jaar;
• blijft de onderbreking van 6 maanden in de ketenbepaling onveranderd;
• kan de onderbrekingstermijn bij cao worden teruggebracht naar drie maanden als de aard van het werk daar om vraagt. Het hoeft niet meer specifiek om seizoenswerk te gaan, maar kan ook ander terugkerend tijdelijk werk zijn dat maximaal 9 maanden per jaar kan worden verricht;
• kan in uitzonderingsgevallen de keten van 3 tijdelijke contracten in 3 jaar worden verlengd naar 6 contracten in 4 jaar, bijvoorbeeld in geval van uitzenden.
transitievergoeding vanaf de eerste werkdag
Als werkgever ben je verplicht een transitievergoeding te betalen aan een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever eindigt na een dienstverband van ten minste 24 maanden. Elk volledig gewerkt half jaar telt mee voor het totale arbeidsverleden waarover de transitievergoeding wordt berekend.
Met de invoering van de WAB:
• komt de ‘referteperiode’ van 2 jaar te vervallen. Werknemers krijgen vanaf het begin van hun arbeidsovereenkomst recht op transitievergoeding als deze op initiatief van de werkgever eindigt, waarbij de transitievergoeding wordt berekend over de feitelijke arbeidsduur zonder deze af te ronden op hele halve jaren;
• gaat de opbouw voor het recht op een transitievergoeding een derde maandsalaris bedragen voor elk jaar dienstverband. De hogere opbouw bij dienstverbanden met een duur van 10 jaar of meer wordt afgeschaft. De overgangsregeling voor 50+ loopt per 1 januari 2020 af en wordt niet verlengd;
• kan de rechter een extra vergoeding toekennen van maximaal 50% van de transitievergoeding, bovenop de reeds bestaande transitievergoeding indien er in een ontslagprocedure sprake is van ontslag op basis van de nieuw ingevoerde cumulatiegrond (zie hieronder);
• wordt de mogelijkheid om kosten in mindering te brengen op de transitievergoeding verruimd. Naast de kosten ter bevordering van kennis en vaardigheden voor een functie buiten de eigen organisatie, kunnen ook de (scholings)kosten voor een andere functie binnen de eigen organisatie kunnen dan ook in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. De werknemer moet nog steeds van tevoren instemmen met deze verrekening;
• komt er voor kleine werkgevers een compensatieregeling voor betaalde transitievergoedingen in geval van bedrijfsbeëindiging door hun overlijden, pensionering of ziekte. Dit om te voorkomen dat dit bijvoorbeeld ten koste gaat van hun eigen pensioen;
• kan bij cao worden geregeld dat de transitievergoeding niet van toepassing is in geval van ontslag om bedrijfseconomische redenen, mits een voorziening of vergoeding in die cao is opgenomen die de gevolgen van de werkloosheid beoogt te beperken. Anders dan nu hoeft die voorziening/vergoeding niet gelijkwaardig te zijn aan de wettelijke transitievergoeding.
Overigens kan de werkgever bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid onder voorwaarden compensatie met terugwerkende kracht aanvragen voor de transitievergoeding.
introductie cumulatiegrond bij ontslag
Werkgevers die een werknemer willen ontslaan, moeten nu nog volledig voldoen aan één van de ontslaggronden. Ze lopen dan tegen situaties aan waarin op basis van elk van de afzonderlijke bestaande ontslaggronden onvoldoende wettelijke basis is voor ontslag, maar waar wel bij meerdere gronden gedeeltelijk sprake is van problemen (bijvoorbeeld verwijtbaar handelen gecombineerd met disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie).
Met de invoering van de WAB:
• wordt ontslag ook mogelijk als sprake is van een optelsom van omstandigheden: de cumulatiegrond. Als sprake is van twee of meer ‘onvoldragen’ ontslaggronden, kan de werkgever de rechter vragen of hij zijn werknemer op grond van de cumulatiegrond mag ontslaan. Wordt deze cumulatiegrond gebruikt, dan kan de rechter de werknemer wel een extra vergoeding toekennen van maximaal de helft van de transitievergoeding (boven op de reeds bestaande transitievergoeding).
dezelfde arbeidsvoorwaarden voorpayrollmedewerkers
Payrollmedewerkers hebben op grond van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) al dezelfde ontslagbescherming als medewerkers die wel rechtstreeks bij de werkgever (de opdrachtgever) in dienst zijn.
Met invoering van de WAB:
• krijgen payrollers dezelfde rechtspositie en primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden als medewerkers die in dienst zijn bij de opdrachtgever. Het pensioen valt hier buiten. Voor pensioen krijgen payrollwerkgevers de keuze: aansluiting bij de pensioenregeling van de opdrachtgever (indien mogelijk) óf inrichting van een eigen pensioenregeling die wel aan diverse (moeilijk uitvoerbare) voorwaarden moet voldoen. Om betrokken partijen de gelegenheid te geven om die payroll-pensioenregeling met elkaar af te spreken, wordt deze pas per 1 januari 2021 ingevoerd.
meer bescherming voor oproepkrachten
• Werknemers met een oproepcontract (nulurencontract, min-maxcontract en/of een contract waarin de loondoorbetalingsverplichting bij gebrek aan werk is uitgesloten) moeten nu vaak nog continu beschikbaar zijn. De WAB wil hen meer zekerheid bieden ten aanzien van de te werken dagen en uren.
Met de invoering van de WAB:
• geldt voor alle oproepcontracten (dus ook voor min-maxcontracten) een minimumduur per oproep van 3 uur;
• moet de werkgever de werknemer in beginsel ten minste 4 dagen van tevoren oproepen. Doet hij dat pas later dan is de werknemer niet verplicht om te komen;
• moet de werkgever - als hij een oproep korter dan 4 dagen van tevoren wijzigt of intrekt - de oproepkracht toch het loon uitbetalen dat hij zou hebben verdiend als hij wel had kunnen werken;
• wordt de werkgever verplicht om (steeds) na 12 maanden, als de omvang van de arbeid dan nog niet of niet eenduidig is vastgelegd of de loondoorbetalingsverplichting is uitgesloten, de werknemer een aanbod te doen voor een arbeidsomvang die ten minste gelijk is aan het gemiddeld aantal verloonde uren in de voorafgaande 12 maanden. De loondoorbetalingsverplichting bij het niet hebben van (genoeg) werk kan dan ook niet meer worden uitgesloten. Voor de berekening van de 12 maanden worden arbeidsovereenkomsten die elkaar met tussenpozen van maximaal 6 maanden hebben opgevolgd samengeteld. De tussenpozen tellen niet mee;
• is de door de werknemer in acht te nemen opzegtermijn in beginsel 4 dagen. Hierdoor kan de werknemer sneller elders een arbeidsovereenkomst aangaan (die hem meer inkomenszekerheid biedt);
• kan voor seizoensarbeiders bij cao afgeweken worden van de regels. Het gaat hier om de verplichting om een oproepkracht minimaal vier dagen van tevoren op te roepen, de verplichting om loon te betalen over de uren waarvoor de werknemer was opgeroepen als hij de arbeidstijden van de oproep wijzigt of de oproep afzegt en de verplichting om oproepkrachten na twaalf maanden een contract te bieden met een vaste arbeidsomvang. In de cao moet dan omschreven zijn dat bovenstaande regels niet van toepassing zijn op seizoenswerkers, en voor welke functies dit geldt.
lagere WW-premie bij vast contract
De hoogte van de WW-premie is nu afhankelijk van de sector waarin een bedrijf actief is.
Met de invoering van de WAB:
• vervalt de sectorindeling van bedrijven voor de WW; voor de ZW/WGA blijft deze voorlopig nog bestaan;
• wordt de hoogte van de WW-premie bepaald door het soort contract dat de werkgever sluit met de werknemer: werkgevers die werknemers voor onbepaalde tijd en voor een vast aantal uren (geen oproepcontract) in dienst nemen, gaan voor hen een lagere WW-premie betalen dan voor werknemers met een tijdelijk contract.
Hierop zijn twee uitzonderingen. Onder het lage WW-tarief vallen ook:
• jongeren tot 21 jaar die (gemiddeld per loonaangiftetijdvak) niet meer dan twaalf uur per week werken;
• werknemers die een beroepspraktijkopleiding volgen (BBL).
Hiermee wordt het vaste contract aantrekkelijker. Daarnaast verwacht de minister dat de voorgestelde systematiek een stuk eenvoudiger is dan de huidige systematiek van de sectorindeling.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Na overlijden betaalde zorgkosten niet aftrekbaar bij erflaatster
November 2019
De Hoge Raad oordeelt dat zorgkosten die zijn betaald na overlijden van belastingplichtige slechts in aanmerking komen bij de erfgenaam met inachtneming van voor die erfgenaam geldende drempel.
Lees meer
Een erfgenaam verzorgt namens alle rfgenamen de aangifte inkomstenbelasting 2015 van erflaatster X. Tot het moment van overlijden van X zijn specifieke zorgkosten opgekomen die in beginsel in aftrek komen als persoonsgebonden aftrek. De zorgkosten zijn echter betaald na het overlijden van X. De vraag die voorligt is of het moment van aftrek zoals geregeld in art. 6.40 Wet IB 2001 de aftrek bij X toestaat. In eerste en tweede instantie wordt dat door rechtbank en gerechtshof bevestigend beantwoord. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat het tijdstip waarop aftrekbare kosten in aanmerking komen, het tijdstip van betaling is. Kosten die na het
overlijden door de erfgenamen zijn betaald kunnen daarom alleen bij de erfgenamen in aanmerking worden genomen. Door het overlijden veranderen de kosten niet van aard. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Nieuwe KOR: vóór of na 20 november actie ondernemen?
Oktober 2019
Kleineondernemersregeling (KOR) wijzigt per 1 januari 2020 van een belastingverminderingsregeling naar een omzet gerelateerde btw-vrijstelling. Wel
of niet kiezen voor deelname aan de nieuwe KOR hangt af van de persoonlijke situatie van de ondernemer.
Lees meer
Ondernemers met een omzet tot en met € 20.000,-- kunnen gebruikmaken van deze nieuwe KOR. Hiermee worden zij vrijgesteld van de btw en hoeven ze geen btw-aangifte meer te doen. Daarnaast kunnen zij de btw die andere ondernemers bij hen in rekening brengen niet meer verrekenen. De KOR levert ondernemers minder administratie op. Deelname aan de KOR geldt voor een periode van minimaal drie jaar of zolang de omzet per kalenderjaar niet boven de € 20.000,-- uitkomt.
Ondernemers die in aanmerking willen komen voor de vernieuwde kleineondernemersregeling (KOR) kunnen zich tot uiterlijk 20 november 2019 aanmelden bij de Belastingdienst. Zo kan de Belastingdienst een tijdige verwerking vóór de ingangsdatum garanderen. Deelname aan de nieuwe KOR na 1 januari 2020 is ook mogelijk maar dan met een andere ingangsdatum. Aan deelname zitten echter vele fiscale haken en ogen.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Beleggers dupe van lagere spaarbelasting
Oktober 2019
Vorige week maakte het kabinet bekend dat het vanaf 2022 de belasting op spaargeld fors wil verlagen. Deze operatie zal budgettair neutraal worden doorgevoerd: de staat mag er bij invoering geen euro op achteruitgaan. Dit betekent dat andere groepen belastingplichtigen de financiering van deze belastingverlaging moeten ophoesten. In diverse media is de belegger aangewezen als het kind van de rekening.
Lees meer
Fiscalist Cor Overduin van Grant Thornton stelt in de Telegraaf dat beleggers straks veel meer vermogensbelasting gaan betalen, zeker als ze dat met geleend geld doen. En onder het bordje ’beleggen’ valt dan ook een tweede woning in Nederland. Bijvoorbeeld een vakantiehuisje aan zee of een pand waarin de studerende kinderen kunnen wonen.
Beleggers worden dus het zwaarst geraakt. Zeker als ze het met geleend geld doen, omdat ze minder van die schuld af mogen trekken van hun vermogen. Iemand die voor acht ton aan aandelen heeft en daar zes ton geleend geld voor gebruikt. De belasting stijgt in dit voorbeeld van € 1.613,-- naar € 7.940,--. "Door de lagere schuldenaftrek wordt je belastbare inkomen veel hoger". "En de belastingdienst rekent nu over alle beleggingen met een rendement van 5,33%. In het huidige systeem heb je eerst nog de eerste en de tweede schijf waarin een lager rendement wordt gerekend."
Zelf vermogen opbouwen ontmoedigd
Business Insider neemt het op voor de zelfstandige en de werknemer die zelf vermogen willen opbouwen voor bijvoorbeeld pensioen. "De fiscale straf op beleggen in box 3 wordt zo groot, dat iedereen die zelf pensioen moet opbouwen min of meer gedwongen wordt om van speciale fiscale regelingen gebruik te maken. Fiscaal vriendelijke opbouwregelingen voor pensioen bieden weliswaar het voordeel dat je in de opbouwfase belastingvrij kunt beleggen, maar er kleven ook flinke nadelen aan". Het ondernemersplatform concludeert dat de forse verzwaring van de belastingdruk voor beleggers betekent dat zelf vermogen opbouwen voor de oude dag via box 3 zwaar wordt ontmoedigd door de overheid.
Belastingtruc
De NRC-redactie doet een suggestie dat de belegger jaarlijks zijn vermogen verhuist naar sparen en omgekeerd. "Een belegger die forse rendementen heeft gehaald op aandelen, zou vlak voor het jaar eindigt zijn beleggingen kunnen liquideren en het geld op zijn spaarrekening zetten. Daar geldt dankzij de lage spaarrente die enorme vrijstelling van € 440.000,-- die voor beleggingen niet geldt. Na de jaarwisseling doet de belastingplichtige precies het omgekeerde: hij neemt zijn spaargeld op en stapt weer in op de aandelenbeurs. Fiscus gefopt!"
Financiën zoekt naar manieren om ‘shoppen’ tussen verschillende soorten vermogen te voorkomen.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Belasting op spaargeld fors omlaag
September 2019
Vanaf 2022 gaat de belasting die spaarders betalen in box 3 fors omlaag. Er wordt voortaan onderscheid gemaakt tussen spaargeld, beleggingen en
leningen. Elk krijgt een eigen forfaitair rendement respectievelijk forfaitaire debetrente. Belastingplichtigen die lenen om te beleggen in box 3 worden
zwaarder belast. Dat blijkt uit een brief die staatssecretaris Snel van Financiën aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.
Lees meer
In het voorstel wordt straks voor het eerst gerekend met de werkelijke verhouding tussen spaargeld, beleggingen en schulden van de belastingplichtige. Dit betekent dat de belasting over spaargeld wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke hoeveelheid spaargeld. Over deze werkelijke hoeveelheid spaargeld wordt dan een vooraf vastgestelde rente berekend, die zoveel mogelijk aansluit bij de werkelijke spaarrente en daardoor ook vele malen lager is dan het rendement op beleggingen. Dit zou op dit moment bijvoorbeeld maar 0,09% zijn.
Kleine beleggers (onder de € 30.000,--) die nu geen belasting betalen hoeven dat straks ook niet. Voor degenen die wel belasting blijven betalen wordt het tarief circa 33%. Er gaat een heffingsvrij inkomen gelden van € 400,--.
In het nieuwe stelsel blijven de voordelen van het huidige systeem behouden, zoals de vooraf ingevulde aangifte. Het nieuwe
systeem is wel gevoeliger voor belastingontwijking. Er komen dan ook anti-arbitragemaatregelen. Het gaat dan om fiscaal gedreven transacties tussen spaarvermogen en beleggingsvermogen rondom de peildatum.
Het wetsvoorstel wordt vóór de zomer van 2020 aan de Tweede Kamer gestuurd. Daarbij wordt ook in kaart gebracht wat de effecten zijn voor specifieke groepen. Het streven is dat het nieuwe systeem vanaf 1 januari 2022 in gaat.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Deadline aanmelding nieuwe KOR nadert
September 2019
Ondernemers en organisaties die in aanmerking willen komen voor de vernieuwde kleine ondernemersregeling (KOR) kunnen zich tot uiterlijk 20 november 2019
aanmelden bij de Belastingdienst.
Lees meer
Vanaf 1 januari 2020 gaat de nieuwe regeling in. Ondernemers en organisaties met een omzet tot en met € 20.000 kunnen gebruikmaken van deze nieuwe KOR. Hiermee worden zij vrijgesteld van de btw en hoeven ze geen btw-aangifte meer te doen. Daarnaast kunnen zij de btw die andere ondernemers bij hen in rekening brengen niet meer verrekenen. De KOR levert ondernemers minder administratie op. Deelname aan de KOR geldt voor een periode van minimaal drie jaar of zolang de omzet per kalenderjaar niet boven de € 20.000,-- uitkomt.
De Belastingdienst zet nu vol in op tijdige aanmelding van de nieuwe KOR-deelnemers voor het eerste aangiftetijdvak dat de nieuwe regeling geldt. Zo kan een tijdige verwerking vóór de ingangsdatum worden gegarandeerd. Deelname aan de nieuwe KOR na 1 januari 2020 is ook mogelijk maar de Belastingdienst heeft vier weken nodig om een aanmelding te verwerken. De dienst adviseert daarom om in het nieuwe jaar de aanmelding uiterlijk 4 weken voor de ingangsdatum van het aangiftetijdvak te doen.
De ondernemers die uit de huidige regeling korting op de btw krijgen en in 2020 aan de nieuwe KOR willen deelnemen, moeten zichzelf actief aanmelden. Ondernemers die op dit moment zijn vrijgesteld van btw-aangifte op basis van de ontheffing van de administratieve verplichtingen nemen automatisch deel aan de nieuwe regeling. Dit geldt ook voor zonnepaneelhouders die geen aangifte meer doen.
Hulpmiddel
Voor ondernemers die willen weten of zij in aanmerking komen voor de nieuwe KOR, ontwikkelde de Belastingdienst een hulpmiddel. Als ondernemers voldoen aan de voorwaarden kunnen zij zelf beslissen of de regeling interessant voor hen is. Er zijn verschillende factoren die invloed kunnen hebben op deze keuze. Krijgt een ondernemer bijvoorbeeld jaarlijks btw terug? Moet er de komende tijd veel worden geïnvesteerd? Heeft de ondernemer voornamelijk particuliere of zakelijke klanten? Al deze factoren kunnen ertoe leiden dat twee ondernemers met een vergelijkbare onderneming en omzet uiteindelijk tóch een andere keuze maken.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Aftrek eigen woning bij echtscheiding toegerekend aan economische eigenaar
Augustus 2019
Rechtbank Den Haag oordeelt dat bij de toerekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning niet moet worden aangesloten bij de juridische
eigendom, maar bij de economische eigendom en dat X die vanaf 1 januari 2014 voor 100% heeft.
Lees meer
X en Y zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben een woning waarop een hypotheek rust. In 2013 verlaat Y de woning en vanaf 2014 staat hij in de Basisregistratie Personen elders ingeschreven. In mei 2015 dient X een verzoek tot echtscheiding in, waarna de rechtbank in augustus 2016 de echtscheiding uitspreekt. In de echtscheidingsbeschikking is o.m. vastgelegd dat 1 januari 2014 geldt als peildatum voor de huwelijksgemeenschap en de waardering van de vermogensbestanddelen. Over de echtelijke woning is vastgelegd dat X, zoals zij vanaf 1 januari 2014 heeft gedaan, alle lasten van de woning voor haar rekening neemt. In januari 2017 verkrijgt X de volledige juridische eigendom van de woning.
In de aangifte IB 2016 berekent X de eigen woning voor 100% aan zichzelf toe. De inspecteur daarentegen rekent bij de vaststelling van de belastbare inkomsten de woning voor 50% toe aan X.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat bij de toerekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning niet moet worden aangesloten bij de juridische eigendom, maar bij de economische eigendom en dat X die vanaf 1 januari 2014 voor 100% heeft. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Boete van € 369 voor niet doen van aangifte is redelijk
Augustus 2019
Hof Amsterdam oordeelt dat de boete van € 369,-- in overeenstemming is met de ernst van het begane feit. Dat X eerst bericht heeft gekregen dat zij
geen aangifte hoefde te doen, is niet van belang omdat de inspecteur X later heeft uitgenodigd en aangemaand om aangifte te doen.
Lees meer
Omdat X niet tijdig de IB-aangifte 2015 indient, legt de inspecteur een ambtshalve aanslag op. Hierbij legt hij een verzuimboete van
€ 369,--op. X is het hier niet mee eens.
Hof Amsterdam oordeelt dat de boete van € 369,-- in overeenstemming is met de ernst van het begane feit. Het hof wijst daarbij op het belang van het doen van aangifte voor het door de inspecteur kunnen controleren van het nakomen van de fiscale verplichtingen. Dat X eerst bericht heeft gekregen dat zij geen aangifte hoefde te doen, acht het hof niet van belang nu de inspecteur haar later heeft uitgenodigd en aangemaand om aangifte te doen.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Woning bij bedrijfspand behoort tot verplicht privévermogen
Juli 2019
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat beide panden constructief zelfstandig bruikbare gebouwen zijn die aan elkaar zijn geschakeld door middel
van een gemeenschappelijke entree. De woning behoort tot het verplicht privévermogen van X.
Lees meer
X koopt in 2009 een bedrijfspand met een woning. Hij wil het gehele pand tot zijn ondernemingsvermogen rekenen. De inspecteur is echter van mening dat de woning tot het verplicht privévermogen van X hoort.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat beide panden constructief zelfstandig bruikbare gebouwen zijn die aan elkaar zijn geschakeld door middel van een gemeenschappelijke entree. Ook beschikken beide panden over een eigen opgang en voorzieningen. Verder stelt de rechtbank vast dat de technische voorzieningen eenvoudig zijn te splitsen, en dat de daaraan verbonden kosten gering zullen zijn. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat beide panden van binnenuit met elkaar verbonden zijn door middel van een tussendeur en vluchtroute. Deze doorgangen kunnen tegen relatief en absoluut lage kosten en bouwtechnisch verantwoord vrij eenvoudig worden gewijzigd, afgesloten dan wel verwijderd. De rechtbank is het dan ook eens met de inspecteur dat de woning tot het verplicht privévermogen behoort.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Op derdenrekening notaris gestort bedrag van 1,5 mln heeft vermogen niet verlaten
Juli 2019
De Hoge Raad oordeelt dat het bedrag van € 1,5 mln het vermogen van X op 1 januari 2013 niet heeft verlaten. Dit bedrag behoort dan ook tot het box
3-vermogen van X.
Lees meer
X richt op 31 december 2012 A BV op. Op diezelfde datum stort X € 1,5 mln aan agio op de derdenrekening van de notaris die A BV heeft opgericht. Enkele weken later wordt het geld op een rekening van A BV gestort. A BV gebruikt dit geld voor de aanschaf van grond en andere activa. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2013 van X. De inspecteur rekent het bedrag van € 1,5 mln tot het box 3-vermogen van X.
De Hoge Raad oordeelt dat X vóór 1 januari 2013 geen afdwingbare verplichting heeft aanvaard om het op de derdenrekening van de notaris gestorte bedrag aan A BV te voldoen. X was dan ook de enige rechthebbende tot dat bedrag, zodat het zijn vermogen op dat moment niet had verlaten. Daarbij is niet van belang dat het bedrag enkele weken later naar een rekening van A BV is overgemaakt. Ook acht de Hoge Raad niet van belang dat de notaris, op grond van art. 25 Wet op het Notarisambt, bij uitsluiting bevoegd is tot het beheer en de beschikking over derdenrekening. De inspecteur heeft het bedrag terecht tot het box 3-vermogen van X gerekend.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Hoge Raad legt liquiditeitsverliesregeling in voordeel belastingplichtige uit
Juni 2019
De Hoge Raad oordeelt dat X NV in 2010 een liquidatieverlies ten laste van haar resultaat kan brengen. Toetsing of aan de niet-voortzettingseis is
voldaan, moet namelijk plaatsvinden op het moment dat de vereffening van het ontbonden, overdragende lichaam is voltooid.
Lees meer
Belanghebbende, X NV, houdt de aandelen in het Indonesische B. In 2002 draagt B een deel van haar activiteiten over aan een met X NV verbonden lichaam (K). Eind 2003 worden de aandelen in K verkocht aan een lichaam dat niet is verbonden met X NV. Medio 2004 wordt het liquidatietraject van B gestart, waarna B uiteindelijk in 2010 wordt geliquideerd. X NV claimt in haar Vpb-aangifte 2010 een liquidatieverlies van € 10,8 mln. X NV stelt hierbij dat er geen sprake is van voortzetting van de vroegere onderneming van B door een met haar verbonden lichaam in de zin van art. 13d lid 9 onderdeel b sub 2 Wet VPB 1969. Volgens X NV is namelijk van belang dat de aandelen D ten tijde van de ontbinding en vereffening van B werden gehouden door H, een niet-gelieerde vennootschap. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X NV in 2010 een liquidatieverlies ten laste van haar resultaat kan brengen. Uit de wetsgeschiedenis moet volgens de rechtbank namelijk worden afgeleid dat de verbondenheid op het moment van de voortzetting direct na overdracht van de ondernemingsactiviteiten moet worden beoordeeld (in 2002). Hieraan doet niet af dat tijdens de parlementaire behandeling niet expliciet is vermeld op welk moment de verbondenheid zou moeten worden getoetst. Het gelijk is aan de inspecteur. X NV stelt sprongcassatie in.
De Hoge Raad oordeelt, in navolging van Advocaat-Generaal Wattel, dat X NV in 2010 een liquidatieverlies ten laste van haar resultaat kan brengen. De Hoge Raad overweegt hierbij dat, nu niet duidelijk uit de wettekst volgt naar welk tijdstip aan de niet-voortzettingseis wordt voldaan, de uitleg van art. 13d lid 9 onderdeel b Wet VPB 1969 zo goed mogelijk moet worden toegesneden op het oneigenlijke gebruik dat de wetgever heeft willen bestrijden en op de wijze die hem daarbij voor ogen heeft gestaan. De Hoge Raad stelt vervolgens vast dat de toetsing of aan de niet-voortzettingseis is voldaan moet plaatsvinden op het moment waarop het liquidatieverlies op zijn vroegst in aanmerking wordt genomen. Volgens de Hoge Raad moet deze toetsing dan plaatsvinden op het moment dat de vereffening van het ontbonden, overdragende lichaam is voltooid. Het gelijk is aan X NV.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Box 3-heffing vormt op stelselniveau schending eigendomsrecht: Hoge Raad grijpt echter niet in
Juni 2019
De Hoge Raad oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het (nominale) rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen
zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen.
Lees meer
X geeft in zijn IB-aangifte een inkomen uit sparen en beleggen van € 2.987,-- (4% van € 74.675,--) aan. Hij heeft over 2014 € 1.911,-- aan rente ontvangen. X is € 896,-- aan box 3-heffing verschuldigd en is van mening dat de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, op het niveau van de regelgeving, naar haar aard in strijd is met art. 1 EP EVRM. Het bezwaar van X is aangewezen als massaal bezwaar en door de Bond van Belastingbetalers in overleg met het Ministerie van Financiën geselecteerd om te worden uitgeprocedeerd. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de box 3-heffing niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Volgens het hof is voor het aannemen van een inbreuk op art. 1 EP EVRM op regelniveau namelijk niet voldoende dat het rendement van een bepaalde bezitting structureel blijft beneden de 4% van het daarin geïnvesteerde vermogen. Verder maakt X ook niet aannemelijk dat een rendement van 4% voor particuliere beleggers voor het totale box 3-vermogen onhaalbaar is. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het (nominale) rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat dit rendement vanaf 2009 niet meer te realiseren is op Nederlandse staatsobligaties en vanaf 2001 op spaarrekeningen. Voor (termijn)deposito’s
geldt dat het sinds 2010 niet meer realiseerbaar is. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat de box 3-heffing dan, mede gelet op het toepasselijke tarief, op stelselniveau een schending van art. 1 EP EVRM vormt als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. Omdat een dergelijke schending op stelselniveau gepaard gaat met
een rechtstekort waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken, die niet voldoende duidelijk uit het stelsel van de wet zijn af te leiden, past de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau. Nu de procedure is beperkt tot de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau een schending van art. 1 EP EVRM vormt, leidt een en ander niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Hoge Raad zet streep door berekening inspecteur van KIA bij samenwerkingsverband
Mei 2019
De Hoge Raad oordeelt dat X recht heeft op een KIA van € 15.470,--. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de samentelbepaling voor de investeringen
alleen maar van belang is om de hoogte van de KIA te bepalen. In dit geval bedraagt de KIA € 15.470,--, omdat in totaal voor € 97.032,-- is geïnvesteerd.
Lees meer
X participeert met vijf andere maten in een maatschap. Tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van X behoort een personenauto. In 2013 investeert X in een personenauto (€ 56.515,--), en investeert de maatschap voor € 40.517,-- in bedrijfsmiddelen (totaal € 97.032,--). X claimt KIA ter zake van deze investeringen. Hij berekent de KIA op € 15.470,--. De inspecteur stelt de KIA vervolgens vast op € 10.085,--. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X recht heeft op een KIA van € 15.470,--. Het hof stelt daarbij vast dat het totaalbedrag van de investeringen ligt tussen de € 55.248,-- en de € 102.311,--. De berekeningswijze van de inspecteur is niet correct. Het hof verwijst hierbij naar de wet en de wetsgeschiedenis, en de wijziging van art. 3.41 Wet IB 2001 met ingang van 1 januari 2010. X heeft recht op het vaste bedrag aan KIA (€ 15.470,--). Het gelijk is aan X. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X recht heeft op een KIA van € 15.470,--. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de samentelbepaling voor de investeringen alleen maar van belang is om de hoogte van de KIA te bepalen. In dit geval bedraagt de KIA € 15.470,--, omdat in totaal voor € 97.032,-- is geïnvesteerd. Volgens de Hoge Raad brengt de samentelling niet met zich dat een lid van een samenwerkingsverband geen recht heeft op het vaste bedrag aan KIA. De Hoge Raad verwerpt daarbij de stelling dat de leden van het samenwerkingsverband tezamen niet aanspraak kunnen maken op een hogere KIA dan het geval zou zijn wanneer geen buitenvennootschappelijke investeringen zouden zijn gedaan of wanneer alle investeringen door één ondernemer zouden zijn gedaan. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
DGA dubbel gepakt met maatregel tegen excessief lenen bij eigen BV
April 2019
Het conceptwetsvoorstel tegen excessief lenen van de aanmerkelijkbelanghouder bij de eigen vennootschap zal de praktijk niet onberoerd laten. Dat is niet verwonderlijk, nu Financiën veel te ver doorschiet en de dga, door een blunder in de systematiek, dubbele belastingheffing voor zijn kiezen krijgt. Edwin Heithuis en Jeroen van Strien trekken dan ook aan de bel.
Lees meer
Internetconsultatie
Vanaf 2022 gaan dga's en andere aanmerkelijkbelanghouders (ab-houders) box 2-belasting betalen als het totaal aan uitstaande leningen bij de eigen vennootschap(pen) meer bedraagt dan € 500.000,--. De maatregel is vormgegeven als een fictief regulier voordeel uit aanmerkelijk belang en is opgenomen in het conceptwetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap waarover een internetconsultatie is gestart.
Na een eerste aankondiging in de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2019 komt de maatregel, eerder door het kabinet bestempeld als rekening-courantmaatregel, niet uit de lucht vallen. De ingewikkeldheid en het extra aantal wettelijke bepalingen die hiervoor kennelijk nodig zijn, zal wellicht menigeen wel hebben verrast.
Staatssecretaris schiet door
Heithuis, hoogleraar fiscale economie aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan BDO, is niet per definitie tegen de maatregel. "Ik kan me heel goed voorstellen dat het kabinet iets wil doen aan het eindeloze uitstel van de ab-heffing door dga's, maar dan moet deze ontmoedigingsmaatregel wel proportioneel zijn. Na bestudering van het conceptwetsvoorstel kan ik dat helaas niet zeggen, sterker nog, Financiën schiet wat mij betreft te ver door!"
Van Strien, hoofd bureau vaktechniek van PKF Wallast en universitair docent fiscaal recht aan de VU, is het daarmee eens. Volgens hem gaat het nog veel verder.
“Zelfs bij een kapitaalstorting die vervolgens wordt terug geleend, zal boven de € 500.000,-- box 2-belasting verschuldigd zijn, terwijl er helemaal geen sprake is van het uitstellen van belastingheffing.”
Systematische onjuistheid
De systematische onjuistheid betreft de zogenoemde vervreemdingskorting. Deze gaat Heithuis niet ver genoeg. "De korting moet dubbele heffing met de vervreemdingsvoordelen bij vervreemding van de aanmerkelijkbelang-aandelen (ab-aandelen) voorkomen. Dit gebeurt door het vervreemdingsvoordeel te verminderen met het bedrag dat eerder als fictief regulier voordeel in box 2 is belast. Dit heet de vervreemdingskorting. Tot mijn verbazing wordt echter alleen het fictief regulier voordeel uit 2022, het eerste jaar van deze maatregel, geanticumuleerd. Fictieve reguliere voordelen uit latere jaren verminderen het toekomstige voordeel bij vervreemding van de ab-aandelen dus niet. Daarmee zadelt de staatssecretaris dga’s op met een dubbele belastingheffing.
Een fictief regulier voordeel verlaagt, anders dan een echte dividenduitkering, de waarde van de aandelen immers niet. Ik heb hiervoor geen enkel begrip! Een fictief regulier voordeel belasten gaat al ver genoeg, maar om er dan maar gelijk een dubbele belastingheffing van te maken, is ongehoord. De anticumulatie maatregel met de vervreemdingsvoordelen behoort altijd te gelden en niet alleen voor in 2022 in aanmerking genomen fictieve reguliere voordelen.”
Van Strien kan zich hierin helemaal vinden. Dubbele belastingheffing doet zich volgens hem overigens ook voor in de situatie dat de dga leent van zijn BV, het geld terugbetaalt en vervolgens als dividenduitkering weer ontvangt. “Heffing van ab zou achterwege moeten blijven voor zover al sprake is geweest van belast fictief regulier voordeel.”
Ook de anticumulatie techniek is een wat merkwaardige. Dat gebeurt door middel van een vervreemdingskorting, maar kan veel simpeler, legt Heithuis uit. “Verhoog eenvoudig de verkrijgingsprijs van de aandelen met het in aanmerking genomen fictieve regulier voordeel, op dezelfde wijze als al vele jaren geschiedt met het forfaitaire rendement voor beleggers in een VBI of in een laag belast buitenlands beleggingslichaam. Met deze systematiek krijgt de dga (ook) geen dubbele belastingheffing voor zijn kiezen. Dat is een stuk eenvoudiger dan die nieuw te introduceren vervreemdingskorting.”
Wetgeving dwingt tot bankfinanciering
Voor de rekening-courantmaatregel (r/c-maatregel) tellen, met uitzondering van de eigenwoninglening, alle leningen mee van de ab-houder aan zijn vennootschap(pen). Er is geen onderscheid tussen zakelijk of onzakelijk, direct of indirect, gedekt of ongedekt en met of zonder zekerheid. “Bovendien zijn schuldverhoudingen onder de € 500.000,-- niet per definitie veilig”, benadrukt Van Strien. “Financiën geeft aan dat bestaande jurisprudentie over verkapte winstuitdelingen bij leningen onverminderd van kracht blijft.”
Heithuis spreekt van een flink pijnpunt voor leningen waar box 3-bezittingen, zoals effecten en vastgoed, tegenover staan. “Hiermee dwingt het kabinet dga’s om de schulden bij de BV te herfinancieren bij externe financiers, zoals banken, die daarmee de lachende derde zijn. Dat het kabinet zo de winsten van banken spekt, gaat mij te ver. Daar is fiscale wetgeving niet voor bedoeld.”
Van Strien ziet een mogelijke oplossing om de bank buiten de deur te houden. “Breng het vastgoed in de eigen BV. Een van de nadelen is dan wél de verschuldigde overdrachtsbelasting. De staatssecretaris zou hier de dga tegemoet kunnen komen, met een tijdelijke vrijstelling.”
Pijnpunt eigenwoningschuld
Ook bij de uitzondering voor eigenwoningschulden zit een pijnpunt. Om niet onder de r/c-maatregel te vallen, geldt voor nieuwe eigenwoningschulden vanaf 1 januari 2022 de extra voorwaarde dat de ab-houder een recht van hypotheek verstrekt aan zijn vennootschap. Financiën jaagt hiermee dga’s nodeloos op kosten, volgens Heithuis. “Een hypotheekrecht kan alleen worden gevestigd met een notariële akte die vervolgens in de registers moet worden bijgeschreven. Een verplichte gang naar de notaris met dito kosten is dus het gevolg. En dan heb ik het nog niet over de problemen die dit mogelijk oplevert met de bank die vaak al een eerste hypotheekrecht heeft op de eigen woning en die mogelijk toestemming moet verlenen voor de vestiging van een tweede hypotheekrecht.”
“En het is ook een merkwaardige eis, want een hypotheekrecht is geen voorwaarde voor de kwalificatie van een lening als eigenwoningschuld in box 1,” vervolgt Heithuis. “Waarom moet dit dan wel voor deze regeling? Als Financiën dit zo graag wil, stel deze voorwaarde dan gewoon bij de eigenwoningschulden in box 1 en niet separaat in een bijregel bij de fictieve heffing over schulden bij de eigen BV. Nu werkt deze voorwaarde nodeloos kostenverhogend voor de dga en heeft die veel weg van dga’tje pesten.”
Van Strien benadrukt dat per situatie zal moeten worden bekeken of een eigenwoninglening bij de BV nog wel een aantrekkelijke optie is. “Het tarief waartegen men in de toekomst de eigenwoningrente kan aftrekken, daalt immers de komende jaren stapsgewijs tot uiteindelijk 37,05% in 2023.”
Gewaarschuwd mens
Verder waarschuwt Van Strien dga's en andere ab-houders met een vaststellingsovereenkomst over de afbouw van hun bestaande rekening-courantschuld. "Wees alert. Deze komende r/c-maatregel gaat vóór op de vaststellingsovereenkomst. Gebruikelijk bij het afsluiten van een dergelijke overeenkomst is dat deze komt te vervallen als sprake is van een relevante wetswijziging. Ik heb hier dan ook alle begrip voor, maar voor de praktijk zal dit wel even slikken zijn."
Doorwerking naar verdrag?
Zowel Heithuis als Van Strien zijn benieuwd hoe het fictief reguliere voordeel uitpakt in belastingverdragen. “Kan een dergelijk voordeel dan wel worden belast bijvoorbeeld onder het dividendartikel?” Van Strien vraagt zich bovendien af of de wetgever niet in strijd handelt met de goede verdragstrouw.”
Verbondenheidsvoordeeltje
De r/c-maatregel ziet op de ab-houder, zijn partner en hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn (verbonden personen), zoals de kinderen. Dat de partner zou worden meegeteld, was al bekend uit de oktoberbrief van de staatssecretaris maar dat ook de kinderen worden meegeteld, is nieuw. De dga en zijn partner kunnen dus maar eenmaal gebruikmaken van de ‘vrije’ drempel van € 500.000,--.
Ten aanzien van de bloed- en aanverwanten in de rechte lijn wordt echter alleen het bovenmatige deel van de schuld toegerekend aan de ab-houder, dus pas het bedrag boven de drempel van € 500.000,--. Heithuis: “Dit betekent dat een dga met bijvoorbeeld vier kinderen in totaal 5 x € 500.000,-- = € 2,5 miljoen kan lenen van zijn BV, zonder met deze nieuwe fictieve reguliere voordeelheffing te
worden geconfronteerd. Een opvallend verschil tussen de partner enerzijds en de bloed- en aanverwanten in de rechte lijn anderzijds.”
De partnerregeling zoals nu voorgesteld, werkt ook nog bijzonder vervelend uit bij het aangaan van een huwelijk. Daar wijst Van Strien op. "Op het moment dat de dga en zijn toekomstige partner beiden ab-houder zijn, en ieder een schuld hebben van € 500.000,-- bij hun eigen BV, krijgen zij bij huwen nog een aanslag met een fictief regulier voordeel van € 500.000,-- als huwelijkscadeau."
Het verbaast Heithuis dat de categorie ‘verbonden personen’ zo ruim is zonder nadere differentiëring. Zo is er geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarige en minderjarige kinderen. “Ik had verwacht dat eenzelfde onderscheid zou worden gehanteerd als bij de terbeschikkingstellingsregeling waar een minderjarig kind per definitie kwalificeert als een verbonden persoon en een meerderjarig kind alleen in geval van een in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke situatie. Kennelijk kiest men hier nu niet voor.”
Fair play
Voor immigranten is er een step-upbepaling. Die houdt in dat het maximum van € 500.000,-- wordt verhoogd met het vóór immigratie geleende bedrag bij de (buitenlandse) BV. Dat is logisch, want de immigrant viel vóór zijn immigratie niet onder deze regeling. In tegenstelling tot de immigrant komt de binnenlandse ab-houder er echter bekaaid vanaf. Voor hem wordt het maximumbedrag van € 500.000,-- op 1 januari 2022, wanneer deze maatregel in werking treedt, namelijk niet verhoogd met zijn bestaande schulden aan de BV. Terwijl deze dga tot 2022 net als de immigrant niet valt onder deze regeling, want toen was die er nog niet.
Deze vorm van materieel terugwerkende kracht vindt Heithuis ‘unfair’. “De dga immers die nu geheel conform de huidige wet- en regelgeving meer dan € 500.000,-- heeft geleend bij zijn BV, krijgt eind 2022 een heffing aan zijn broek. Het niet toepassen van eerbiedigende werking is, zacht gezegd, niet netjes. Ik zou zeggen dat er een algemene eerbiedigende werking zou moeten gelden voor bestaande schulden aan de BV. En dan idealiter voor schulden aan de BV die op 1 januari 2022, de datum van inwerkingtreding, bestaan. Maar ik kan me voorstellen dat dit tot ongewenste aankondigingseffecten leidt, dus ik kan leven met een eerbiedigende werking voor op 18 september 2018, de datum van de aankondiging van deze maatregel, bestaande schulden. Vóór 18 september 2018 wisten de dga’s immers nog van niets. Mijn voorstel is daarom om de op 18 september 2018 bestaande schuld bij de drempel van € 500.000,-- te tellen en als drempelbedrag te hanteren op 1 januari 2022. En van mij mag die € 500.000,-- dan ook naar € 100.000,--, want € 500.000,-- vrije ruimte vind ik eigenlijk best ruimhartig. Dat zou wat mij betreft een acceptabele uitruil zijn voor de
eerbiedigende werking van bestaande situaties. Maar ik vrees dat deze uitruil budgettair niet zal uitkomen voor Financiën, want er is natuurlijk al een fors bedrag ingeboekt voor deze maatregel.”
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Stamrechtvrijstelling niet van toepassing op ná 31december 2013 ontvangen schadevergoeding
Maart 2019
De Hoge Raad oordeelt dat de stamrechtvrijstelling niet van toepassing is op de schadevergoeding die X van A BV heeft ontvangen. X heeft de
schadevergoeding namelijk niet vóór 1 januari 2014 ontvangen.
Lees meer
Belanghebbende, X, wordt begin 2013 ontslagen door zijn werkgeefster, A BV. In verband met het ontslag ontvangt X een afkoopsom van € 155.000. A BV maakt dit bedrag over aan H BV, de stamrecht-BV van X. De stamrechtvrijstelling is van toepassing op dit
bedrag. In 2014 start X een civiele procedure tegen A BV, wegens kennelijk onredelijk ontslag. De civiele kamer van Hof 's- Hertogenbosch kent in september 2015 een schadevergoeding toe aan X. A BV maakt ook dit bedrag over naar H BV, ditmaal wordt echter loonheffing ingehouden op de vergoeding. X is van mening dat de stamrechtvrijstelling van toepassing is op de schadevergoeding. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de stamrechtvrijstelling niet van toepassing is op de schadevergoeding die X van A BV heeft ontvangen. Volgens het hof heeft X de schadevergoeding namelijk niet vóór 1 januari 2014 ontvangen. Ook wijst het hof het beroep van X op de overgangsregeling af. Advocaat-generaal Niessen concludeert dat X geen recht heeft op toepassing van de stamrechtvrijstelling voor de in 2015 ontvangen schadevergoeding. Volgens de Advocaat-generaal stond namelijk pas in 2014, met de uitspraak van de rechtbank, vast dat X een belastbare bate heeft genoten. Hij kan de in 2013 afgeschafte stamrechtvrijstelling dan ook niet toepassen op een pas in 2014 toegekende schadevergoeding.
De Hoge Raad volgt het advies van Advocaat-generaal Niessen. Volgens de Hoge Raad is namelijk pas in 2014 komen vast te staan dat er sprake is van een belastbare bate, omdat X toen pas de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag heeft genoten. De Hoge Raad merkt daarbij op dat de schadevergoeding wegens kennelijke onredelijke ontslag in het fiscale recht pas een belastbare bate vormt op het moment dat het bedrag komt vast te staan. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Geen kennelijk onbehoorlijk bestuur inzake niet betalen naheffingsaanslag
Februari 2019
De Hoge Raad oordeelt dat de melding van betalingsonmacht rechtsgeldig is omdat het niet aan opzet of grove schuld van de BV is te wijten dat de
verschuldigde loonbelasting meer beloopt dan conform de aangiften is betaald. De omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer is dan conform de
aangiften is afgedragen, kan niet als verwijt jegens de aansprakelijk gestelde bestuurder worden gebruikt.
Lees meer
Mevrouw X is directeur-grootaandeelhouder van een BV, die een uitzendbureau exploiteert. In 2006 blijkt bij een boekenonderzoek dat door de boekhouder op grote schaal is gesjoemeld met (reis)kostenvergoedingen van Poolse bouwvakkers en slagers. Tegen de naheffing in de loonsfeer stelt de BV tevergeefs beroep in. Een strafrechtelijk onderzoek is geëindigd door een sepot van het OM. In geschil is of X terecht voor de naheffing aansprakelijk is gesteld. Volgens Hof 's-Hertogenbosch klaagt X er terecht over dat de ontvanger het FIOD-dossier niet heeft overgelegd. Daaraan wordt echter, gelet op de reeds onherroepelijke naheffing, geen gevolg verbonden. Volgens de Hoge Raad heeft het hof verzuimd in te gaan op de stelling van X dat het niet overleggen van het FIOD-dossier van belang kan zijn voor de vraag of de BV opzet of grove schuld kan worden verweten. Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat aan het niet overleggen van het inmiddels vernietigde FIOD-dossier de sanctie wordt verbonden dat X slaagt in haar verweer dat de naheffing niet is te wijten aan opzet of grove schuld van de BV. De melding van betalingsonmacht is dus rechtsgeldig. De ontvanger slaagt vervolgens wel in de naar hem verschoven bewijslast dat gelet op de feiten sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. X heeft er namelijk niet op toegezien dat de verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen op aangifte werden afgedragen. X gaat weer in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de melding van betalingsonmacht rechtsgeldig is omdat het niet aan opzet of grove schuld van de BV is te wijten dat de verschuldigde loonbelasting meer beloopt dan conform de aangiften is betaald. De omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer is dan conform de aangiften is afgedragen, kan niet als verwijt jegens X worden gebruikt. Het oordeel van het hof dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur van X erin bestaat dat zij niet erop heeft toegezien dat de verschuldigde belasting en premie op aangifte werden afgedragen, is dus onjuist. De ontvanger moet aannemelijk maken dat het niet betalen van de naheffingsaanslag is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur. Uit de uitspraak van het hof en de gedingstukken blijken geen feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat het aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van X in de periode van drie jaren, voorafgaand aan de melding van betalingsonmacht, is te wijten dat de naheffingsaanslag onbetaald is gebleven. De beschikking tot aansprakelijkstelling wordt vernietigd. Het beroep van X is gegrond.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren
Afgekochte pensioenen van dga terecht in IB-heffing betrokken
Januari 2019
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X de dga-pensioenaanspraak tot een bedrag van € 135.000,-- heeft prijsgegeven. A BV had op het moment van de overdracht van de pensioenaanspraak namelijk een negatief vermogen en heeft het geld uitgeleend aan X, die geen verhaal bood.
Lees meer
Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. In het verleden heeft X twee pensioenen opgebouwd: het ene bij B BV, waarin A bv 10% van de aandelen hield, het andere pensioen betreft een C-polis (werknemerspensioen). Beide aanspraken zijn ondergebracht bij Zwitserleven. Naar aanleiding van een verzoek van X worden de polissen in 2011 en 2014 afgekocht en premievrij gemaakt. De bedragen (€ 135.000,-- en € 72.000,--) worden vervolgens overgemaakt naar A BV en uitgeleend aan X. De inspecteur legt hierna IB-navorderingsaanslagen op aan X. X is het hier niet mee eens.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X de dga-pensioenaanspraak tot een bedrag van € 135.000,-- heeft prijsgegeven. De rechtbank wijst er daarbij op dat A BV op het moment van de overdracht van de pensioenaanspraak een negatief vermogen had. Verder heeft A BV vervolgens € 135.000,-- aan X uitgeleend, zonder daarbij zekerheden te bedingen, terwijl X verder ook geen verhaal bood. Ten aanzien van de C-polis stelt de rechtbank vast dat A BV geen toegelaten verzekeraar was als bedoeld in art. 19a lid 1 Wet LB 1964. Ook dit pensioen is afgekocht en terecht door de inspecteur in de IB-heffing betrokken.
Aan de inhoud van dit Belastingnieuws wordt de uiterste zorg besteed. Wij aanvaarden echter geen enkele aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of onjuistheid of de gevolgen daarvan.
Met vriendelijke groet,
H.A. van Duuren